16
Michael begon weer tot leven te komen, te ontdooien, wat een pijnlijk, krampachtig proces was. Alsof zijn slapende voet ineens begon te prikkelen. Het was begonnen in de kerk. De woede die hem ertoe had gedreven om wijn naar Robert Winter te spugen, had zijn bloed ontdooid. Vervolgens had de dikke, warme en grootmoedige Vera Stanhope hem verder tot leven gewekt. En nu was hij ongedurig, hij had de kriebels. Het idee dat hij in zijn huisje moest blijven wachten tot er eens iets gebeurde, vervulde hem met afgrijzen.
‘Wat kan ik doen?’ had hij gezegd toen hij opstond om Vera uit te laten. ‘Ik wil graag meehelpen.’
Ze had geaarzeld, en even had hij zijn adem ingehouden. Hij was bang dat ze uit de hoogte zou reageren. Laat dat nou maar aan ons over. Ik bel je wel als me iets te binnen schiet. Het bleef zo lang stil dat hij eigenlijk geen antwoord meer verwachtte. Ze zou naar buiten gaan en hem laten wachten tot hij een ons woog.
‘Mantel,’ had ze uiteindelijk gezegd. ‘Bemoeit die zich nog steeds met het dorpsleven?’
‘Voorzover ik weet wel. Maar ik ben niet vaak in het dorp geweest sinds Peg...’ Hij vond het gênant om toe te moeten geven hoe geïsoleerd hij was geraakt. Hij kwam nooit buiten. Zijn boodschappen werden thuisbezorgd. Vóór die toestand in de kerk, voor de begrafenis van Jeanie, kwam hij maar eenmaal per maand buiten, als hij naar de kapper ging. En dat deed hij vroeg in de ochtend op een doordeweekse dag, als hij wist dat er verder niemand in de zaak was.
‘Ik zou graag weten waar hij zich tegenwoordig allemaal mee bezighoudt. Niet alleen wat betreft zijn werk. Is er een vrouw in zijn leven, bijvoorbeeld, in dat dure huis? Met jou praten de mensen wel. Met mij niet.’
‘Heb je hem zelf dan niet gesproken?’
‘Nog niet. Dat komt nog wel, als ik eenmaal weet wat voor vlees ik in de kuip heb.’
‘Je denkt toch niet dat hij zelf zijn dochter heeft vermoord?’ Alleen al van de gedachte werd Michael duizelig. Ging Vera’s onderzoek die kant op?
Ze had zijn vraag niet beantwoord. Ze was even stil blijven staan, net voor de deur, en toen had ze heel formeel ‘Dag, meneer Long’ gezegd en hem een knipoog gegeven. Vervolgens was ze naar buiten gaan.
Tegen twaalf uur was hij klaar om naar buiten te gaan. Het pak dat hij naar de kerk had gedragen liet hij hangen, maar hij koos wel zorgvuldig uit wat hij aantrok, als een acteur die via zijn uitrusting het juiste signaal hoopt af te geven. Hij moest er op zijn gemak uitzien. Op zijn gemak en ontspannen, net als vroeger, voordat Abigail Mantel stierf en Jeanie de gevangenis in ging. Hij koos een corduroy broek met een vlek op een van de knieën, een reebruine ribbeltrui en een regenjas, want er zaten nog altijd druppels op het raam. Buiten had hij wat moeite om de deur op slot te krijgen, maar verder was hij opmerkelijk kalm. Met rechte rug en een fier geheven hoofd liep hij langs de journalisten op het plein.
Bij de deur van Het Anker bleef hij stilstaan, aangenaam verrast door de verandering die hij had ondergaan. Toen deed hij de deur open. Binnen rook het nog net als vroeger. Bier, boenwas, sigarenrook – Barry, de man van Veronica, rookte dikke, korte sigaren – en de vage geur van vette snacks die rond de keuken hing, hoewel er op dat moment niemand zat te eten. Veronica stond achter de bar, en Barry, een kleine, rossige man met vissenogen, zat op een van de barkrukken, met zijn rug naar hem toe. Hij was de luiste kerel die Michael ooit had gezien. Er deden geruchten de ronde dat hij een zeldzame, dodelijke ziekte had, maar die geruchten waren inmiddels vijftien jaar oud, en Barry leefde nog steeds. Hij hing nog steeds over de bar, waar hij als een wijf naar geroddel zat te luisteren. Het mocht dan wel zijn naam zijn die op het uithangbord stond, maar iedereen wist dat de kroeg in feite werd gerund door Veronica.
Het was ook Veronica die Michael het eerst zag. Ze keek op van het glas dat ze aan het afdrogen was en wierp hem een vluchtig, beleefd glimlachje toe, alsof hij een vreemdeling was – een toerist die toevallig haar café was binnengelopen om een hapje te eten. Toen drong het tot haar door wie hij was. Even staarde ze hem verbaasd aan, alsof ze haar ogen niet kon geloven.
‘Hallo, Michael,’ zei ze. ‘Hetzelfde als altijd?’
Jarenlang niet langs geweest en nog steeds wist ze wie hij was en wat hij graag dronk. Dat was nog eens een barvrouw. Ze had een zijdeachtige, witte blouse aan, waar haar nog wittere beha doorheen schemerde. Ineens herinnerde hij zich dat hij ooit eens een oogje op haar had gehad, zelfs toen Peg nog leefde. Net zoals hij ooit, op een heel andere manier, een oogje op Abigail Mantel had gehad. Maar zo zaten mannen nu eenmaal in elkaar, hè? Nergens voor nodig, dat weeë schuldgevoel dat hij nu in zijn maag kreeg.
Veronica staarde hem aan. ‘Theakston toch, hè?’
‘Ja, lekker,’ zei hij.
Barry draaide zich op de plastic zitting van de barkruk om alsof het hem de grootst mogelijke moeite kostte. Hij was nieuwsgierig aangelegd; meestal zat hij half naar de deur toegekeerd zodat hij kon zien wie er binnenkwam. Hij viel bijna van zijn kruk toen hij Michael zag.
Langzaam liep Michael op het tweetal af. Waarom kwam deze scène hem toch zo bekend voor? Hij deed hem denken aan die oude westerns waar hij als kind zo graag naar had gekeken. Hij was de hulpsheriff die voor de laatste keer in zijn oude woonplaats kwam om de slechterik uitgeleide te doen. Stoer kwam hij de bar binnenlopen. Zo liet hij de plaatselijke bevolking weten dat hij weer terug was, dat hij nog leefde.
Veronica zette zijn pul voor hem neer. ‘Van de zaak,’ zei ze. ‘Welkom terug, jongen.’
‘Wanneer is de begrafenis?’ vroeg Barry, zonder ook maar even met zijn kille, uitdrukkingsloze ogen te knipperen. ‘Van Jeanie, bedoel ik.’
Hij zou nooit een echte roddelaar worden, dacht Michael. Geen tact. Geen greintje subtiliteit.
‘Die is al geweest. Ik had geen zin om er een enorme heisa van te maken.’ Hij richtte zich alleen tot Veronica. Barry kon hij maar beter negeren, net doen alsof hij er niet was. Als hij zo doorging, zouden er namelijk wel eens klappen kunnen vallen.
De uitvaart was geregeld door de kapelaan van de gevangenis, een jonge vrouw die zo klein was dat hij zijn best had moeten doen haar niet als een kind te zien. Ze hadden ervoor gekozen Jeanie te cremeren. Zelf kreeg hij kippenvel van het idee dat hij ooit nog eens begraven zou worden, en op het laatste moment had hij besloten dat hij Jeanie ook niet wilde begraven. Waarschijnlijk had ze net zo’n hekel aan kleine, benauwde ruimtes gehad als hij. Tijdens de dienst had de kapelaan naast hem gezeten. De directeur van de gevangenis, die eerder bij hem thuis was geweest, had een stukje uit de bijbel voorgelezen. Verder waren er nog twee vrouwen bij geweest die hij niet had herkend. Gevangenispersoneel waarschijnlijk – docenten of zo. Strak in het pak in elk geval. Tegen het einde van de dienst had de kapelaan haar hand op de zijne gelegd, waarop hij even had gehuiverd. Niet alleen vanwege het lichamelijke contact, hoewel dat na zo’n tijd best een schok was, maar ook omdat ze, hoewel ze een piepklein vrouwtje was, net zulke handen als Jeanie had, met lange, spits toelopende vingers. Ze droeg zelfs een zilveren ring die leek op een van Jeanies ringen. Op dat moment hadden er voor het eerst tranen achter zijn ogen geprikt.
‘Had je dat niet even kunnen vertellen?’ zei Veronica. ‘Ik had er graag bij willen zijn. Je weet dat ik Jeanie op handen droeg.’
‘Ach, ja.’ Weer voelde Michael de tranen achter zijn ogen prikken. ‘Ik was er niet helemaal bij met mijn hoofd.’
‘Ze zeggen dat ze die moord niet eens gepleegd heeft...’ Barry leefde op informatie. Misschien was dat de reden dat hij nog altijd in leven was. Hij wilde gewoon niks missen. Hij vond het veel te leuk om steeds weer roddels uit te kunnen braken over zijn maatjes die elke avond naar het café kwamen. Op dit moment stond zijn mond een beetje open, en hij zat gewoon te hijgen. Michael vroeg zich af wat Veronica ooit in hem had gezien.
Voordat Michael tijd had om een geschikt antwoord te bedenken, mengde Veronica zich in het gesprek. ‘Natuurlijk heeft Jeanie dat meisje niet vermoord,’ zei ze met overtuiging. ‘Alsof iemand dat ook maar een seconde heeft geloofd.’
Michael keek haar aan. Hij hoopte dat ze niet kon raden wat hij op dat moment dacht.
‘Ik dacht dat ik maar eens wat vaker mijn huis uit moest. Ik kan moeilijk de hele tijd thuis medelijden met mezelf hebben.’ Weer richtte hij zich alleen tot haar.
‘Goed zo, jongen. Nog een biertje?’
Tot zijn verbazing zag hij dat hij zijn glas al leeg had. Hij knikte en schoof een briefje van tien pond over de bar.
‘Schenk ook iets voor jezelf in,’ zei hij. ‘En voor Barry.’
Het was stil in het café. Buiten begon het zo langzamerhand op te houden met regenen en de lucht klaarde op. In een hoekje boven de bar viel zijn oog op wat spinrag dat hij eerder in het donker niet had opgemerkt. Barry stak een sigaar op. Hij blies de rook zo hard uit dat zijn wangen er bol van stonden.
‘Oké, vertel maar,’ zei Michael. ‘Wat is er allemaal gebeurd de laatste tijd?’ Zijn stem klonk zo jolig dat hij hem nauwelijks herkende. Niet bepaald de stem van iemand die een week eerder zijn enige kind had verloren. ‘Wat heb ik allemaal gemist? Ik hoorde dat de reddingsboot vorige maand in actie moest komen tijdens die storm.’
‘Een trawler uit Grimsby,’ zei Barry. ‘Motorpech.’
‘Slachtoffers?’
‘Nee. Ze hebben iedereen heelhuids aan wal gekregen.’
‘Niet makkelijk in dat weer.’
Michael probeerde niet aan de reddingsactie te denken. Als hij net deed alsof hij er zelf bij was geweest, als hij de brullende motor en de wind en het krakende hout kon horen en het zout en de diesel kon proeven, dan zou hij alleen maar beseffen hoezeer hij het werk op de sloep miste.
Barry stopte de sigaar weer in zijn mond en zoog er zo hard aan dat hij er ingevallen wangen van kreeg en zijn ogen er gewoon van uitpuilden. Zonder iets te zeggen, wachtte Michael tot hij verder ging. ‘Keith Mantel probeert geld bij elkaar te krijgen voor een opblaasboot,’ zei Barry uiteindelijk. ‘Voor werk dicht bij de kust. Hengelaars die op een modderbank gestrand zijn. Kinderen die te ver zijn gezwommen.’ Dat was niet netjes, Mantel in het verhaal betrekken. De eigenaar van het café was niet alleen een roddelaar, maar ook een stoker. Hij wilde zien of hij Michael op de kast kon krijgen.
Michael nam een slok bier en deed net alsof hij moest nadenken voordat hij iets terugzei. ‘Goed idee. Kun je veel sneller een reddingsactie mee op poten zetten. Veel goedkoper ook. Veel handiger in ondiep water. Klinkt alsof Keith nog steeds de touwtjes in handen heeft bij de commissie.’ Keith. Alsof ze de beste vrienden waren.
‘Als hij de fondsenwerving niet op zich genomen had, zouden ze het nooit redden.’
Nou, de reddingsbotencommissie kon zichzelf anders best bedruipen voordat Mantel hier kwam wonen, dacht Michael, maar hij zei het niet. Hij knikte alleen maar. ‘Ja, dat is ook belangrijk, iemand die voor het geld zorgt.’
‘Dat zou je vroeger nooit gezegd hebben,’ zei Barry scherp. Blijkbaar vond hij het jammer dat hij Michael niet op de kast kon krijgen. ‘Ik dacht altijd dat je de man niet uit kon staan.’
‘Nou ja, misschien ben ik behalve ouder ook wat wijzer geworden.’
‘Hij gaat een benefietavond bij hem thuis houden.’ Barry begon nu wanhopig te worden. ‘Als je een kaartje wilt moet je het maar zeggen.’
‘Weet je wat? Maak er maar twee van, Barry. Misschien neem ik wel iemand mee.’
‘Dat meen je niet!’
‘Reken maar. Voor het goede doel, hè?’
Barry wist niet hoe hij daarop moest reageren, dus stopte hij zijn sigaar maar weer in zijn mond.
‘Woont Keith nog steeds in de Oude Kapel?’ vroeg Michael.
‘Ja,’ zei Veronica op haar hoede. ‘Hij zit er nog steeds.’
‘Iedereen dacht dat hij wel zou verhuizen na dat drama met zijn dochter.’ Barry probeerde het nu op een andere manier. Michael vond hem net zo’n rotjoch waarvan elke schoolklas er wel een heeft. Zo’n joch dat net zo lang nare opmerkingen maakt en anderen beledigt tot hij een klap voor zijn kop krijgt en dan huilend naar de meester rent. ‘Echter hij is toch maar gebleven. Hij zei dat hij de herinneringen nodig had.’
‘Tja,’ zei Michael. ‘Daar kan ik me wel iets bij voorstellen.’ Zijn eigen herinneringen aan Jeanie in het huis aan de kust waren niet al te plezierig. Ruzies, chagrijnige stiltes, gesloten deuren waar van die jankmuziek onder vandaan kwam. Hij benijdde Mantels herinneringen. ‘Woont hij in zijn eentje of heeft hij vrouwelijk gezelschap?’
‘Natuurlijk heeft hij vrouwelijk gezelschap.’ Barry gaf een nare grinnik ten beste. Veronica wierp hem een waarschuwende blik toe, die hij negeerde. ‘Keith zonder wijf, dat gebeurt haast nooit. Zijn nieuwste heet Deborah. Debs. Actrice. Zegt ie. Blond. Goeie tieten. Jong genoeg om zijn dochter te zijn.’
Deze keer kon Michael zich niet inhouden. ‘Hij viel altijd al op jonge vrouwen.’
Barry ging er serieus op in. ‘Niet altijd,’ zei hij. ‘Lang en broodmager, ja. Mooi, ja. Maar hij heeft een paar oudere wijven gehad de afgelopen jaren.’
‘Moet je jezelf horen. Je klinkt alsof je het over een koe op een veemarkt hebt.’ Het was niks voor Veronica om zo lichtgeraakt te zijn. Ze was niet feministisch. Dat was dus niet de reden waarom ze zo’n moeite had met het gesprek. Waarschijnlijk was zij minder goedgelovig dan Barry, die hij er blijkbaar van had overtuigd dat hij lid was geworden van de Mantel-fanclub.
‘Hoe lang doet ie het al met Debs?’ vroeg Michael.
Barry wierp een vragende blik op zijn vrouw. ‘Een halfjaar? Zoiets. Ze heeft in elk geval de hele zomer in het dorp rondgehangen. Moet zich te pletter hebben verveeld als Keith aan het werk was. Ze heeft een hoop tijd hier aan de bar doorgebracht.’
‘Doet hij nog steeds hetzelfde werk?’
‘Ik heb geen idee wat voor werk hij doet. Hij doet er altijd nogal vaag over. Onroerend goed, zegt hij. De vrijetijdsindustrie. Wat dat ook moge zijn. Misschien zitten wij ook wel in het onroerend goed en de vrijetijdsindustrie, met Het Anker hier.’ Het was te merken dat hij dat niet voor het eerst zei. Hij was duidelijk trots op zijn grap en verwachtte een reactie.
‘Juist.’ Michael lachte. ‘Inderdaad, ja.’
‘Nog een biertje?’ vroeg Veronica. Ze stond met haar rug naar hem toe om een paar glazen terug te zetten en keek hem over haar schouder aan. Het bandje van haar beha was erg dun. Eén sluitinkje, raadde hij. Vroeger zou het hem precies twee seconden gekost hebben om het los te krijgen.
Het was een verleidelijk aanbod, nog een derde biertje, maar hij schudde zijn hoofd. Hij had nog meer te doen. Weer drong het tot hem door hoezeer zijn leven veranderd was. Hij liet zowaar een drankje staan, en voor het eerst sinds Peggy’s dood had hij nog meer te doen.
‘Ik moet maar weer eens op huis aan gaan,’ zei hij. ‘Je kunt het maar beter rustig aan doen, zo’n eerste keer.’ Hij grijnsde, om aan te geven dat het een grap was, dat hij nog altijd goed in zijn vel zat. Hij haalde zijn portefeuille uit zijn jaszak. ‘Goed, wat kosten de kaartjes voor de reddingsboot?’
Barry gleed van zijn kruk en slenterde naar de achterkamer om de kaartjes te halen. Veronica leunde zo ver over de bar heen dat hij de shampoo in haar haren kon ruiken. Ze fluisterde: ‘Je weet wel waar je mee bezig bent, hè? Geen scènes alsjeblieft.’
Voordat hij het wist, had hij zijn hand op de hare gelegd, net als de kleine kapelaan in het crematorium bij hem had gedaan.
‘Maak je geen zorgen. Ik weet precies waar ik mee bezig ben.’